Eerder was er al een voorstelling over de Eerste Wereldoorlog, nu buigt Hotel Modern zich over Auschwitz. Met drieduizend poppetjes.'Wij moe …
De afgrond van de menselijke ziel (interview)
Hoempamuziek: er komt een klein orkest in beeld. Langzaam zoemt de camera in op de tuba die hard zijn best doet op de Radetzkymars van Strauss. Het orkest verdwijnt na een tijdje, maar de muziek tettert door. Het klinkt helemaal niet vrolijk meer. Door een poort met het grote opschrift ‘Arbeit macht frei’ worden mannen in gestreepte gevangenispakken het terrein op geduwd. Appèl in Auschwitz.
‘Een intraveneus cameraatje zou handig zijn’, zegt Herman Helle en hij hapt naar adem. Minstens vijftien minuten achtereen schuifelt hij met handcamera en snoer gehurkt door zijn maquette: langs de kazerne, de barakken, het oude crematorium, het nieuwe crematorium in aanbouw, terug, dwars door massa’s mensen (levend en dood), langs de wachttoren tot aan de poort voor het bord STOJ. Halt.
Herman Helle is een grote man, maar op een of andere manier zie je hem al snel niet meer. Je ziet het kamp, op de speelvloer, en je ziet minutieus gefilmde beelden ervan die Helle ter plekke maakt, op het achterdoek. Het is fvsiek zwaar, de nieuwe voorstelling van de Rotterdamse groep Hotel Modern. Elke ochtend doen ze buikspieroefeningen, voor het eerst in hun bestaan. Maar waar hebben we het over. Kamp, daar gaat het om: het project waarmee ze al een maand of zeven dag en nacht bezig zijn.
Het is onmiskenbaar Hotel Modern. Herman Helle (1953), beeldend kunstenaar, en theatermakers Pauline Kalker (1968) en Arlène Hoornweg (1969) bedrijven sinds een jaar of negen die herkenbare, originele manier van theatermaken, waarbij film, beeldende kunst, mime en muziek evenwaardige ingrediënten zijn en maquettes en poppetjes de wereld en zijn burgers weerspiegelen. Live-animatie, noemen ze het wel. Het drietal is altijd aanwezig op de speelvloer – meestal als manipulator. Zij hebben de touwtjes, snoertjes, camera’s in handen. Ze verbeeldden het grote stadsleven in Heden Stad, doken in het brein van een Alzheimerpatiënt met Slakkesporen en lieten vorig seizoen het inferno van 9/11 zien in De Man met Vijf Vingers. Ze vestigden definitief naam in 2001 met De Grote Oorlog, een voorstelling over de Eerste Wereldoorlog. ‘Het publiek grinnikt en is tegelijkertijd diep onder de indruk’, zeiden recensies en: ‘het is de enige juiste stijl om het onvoorstelbare dragelijk te maken’. Ze spelen het nog steeds door heel Europa – vorige maand nog in Polen.
En nu Auschwitz. Kamp.’De voorstelling bevat schokkende beelden’, staat op de flyer. Dat klopt. Maar ook mooie, indrukwekkende, verstilde beelden. Zoals diezelfde flyer laat zien, met een foto van een kampgevangene. Een eenvoudig poppetje met een te grote schop in zijn handen. Optillen en er iets mee scheppen lijkt bovenmatige·kracht te vergen. Zo maakte Hotel Modern drieduizend poppetjes. Meer nog wel. Met een grote zeggingskracht, in al die massaliteit. En, opmerkelijk genoeg, individueel al niet minder.
Na afloop van de repetitie in de Rotterdamse Krijn Boon Studio vertelt het drietal over hoe het nog lang heeft geduurd eer ze het écht aandurfden. Dit beladen thema van genocide, deze ramp van bijbelse omvang, dit historische drama, dit waargebeurde verhaal. Ze lazen zich in, voerden gesprekken, deden onderzoek. En twijfelden, huilden, treuzelden. En pareerden sceptische reacties, want die waren erop voorhand genoeg. En deden het toch. Eerst met een ‘proloog’, geïncorporeerd in De Man met Vijf Vingers, dat uit korte stukken bestond. Een korte kampepisode was het, een eerbetoon aan Josef Emanuel Kalker ~ zachtmoedig, joods mens en kundig huisarts die in onderduik werd verraden en in de medische barak van Auschwitz wc’s mocht schoonmaken. Hij overleed een maand na aankomst, op 1 oktober 1943. Hij was de grootvader van Pauline Kalker.
Het·concept voor Kamp lag er eerder dan het plan voor bovengenoemd stukje. Maar met dat de ‘proloog’ er was, leek de stap naar realisatie van het grote project opeens kleiner. Hoornweg: ‘Toen hebben we ook voor het eerst een barak gemaakt.’ ‘Een voorstelling begint bij ons vaak met de vorm’, zegt Kalker.
Helle: ‘In De Grote Oorlog kijk je voornamelijk naar een film. Een film die wij live maken. Dus alle scènes worden op een tafel in elkaar geprutst en dan: camera d’r op. Hier willen we het anders: je moet óók naar een stoffelijk kamp zitten kijken. Dat moesten we dus bouwen. En dat gaan we tot leven brengen. Niet alles kun je nabouwen, daarvoor is het complex te groot. Dit is een samenvoeging van Auschwitz en Birkenau. Wat moet erin, was toen de vraag: ieder maakte lijstjes. Eten, slapen, werken, er arriveert een trein, mensen lopen te bezemen. Je zou in eerste aanleg nog kunnen denken dat je naar een dorpje vol propere bewoners zit te kijken – er werd veel weggepoetst in Auschwitz. En dan verschuift het perspectief en krijgen we zicht op het appèl, een galg, gaskamers.’
Tekst is er niet. Geluiden wel. Kalker: ‘We hebben lang nagedacht over het geluid. Nagedacht over stilte ook. We willen niet het gekrijs van mensen laten horen.’ Hoornweg: ‘Nee! Dat is kitsch, of fout, en dat haalt ook het gevoel niet.’ Even later: ‘De echte verschrikking vatten, dat gaat ons ook niet lukken. Dat beseffen we, dat wisten we van begin af aan, dat moeten we accepteren. Het is de afgrond van de menselijke ziel.’
Zouden jullie dat nou wel doen. We wéten het nu toch wel. Dat wordt vast erg sentimenteel. Veel te zware kost voor een voorstelling. Nog voordat ze begonnen, waren reacties vol voorbehoud en wantrouwen hun deel. Kalker: ‘Ik was er van slag van. Het lijkt toch een ontkenning.’ Helle: ‘Mensen zijn er bang voor.’ Hoornweg: ‘Soms moet je even diep ademhalen, dat is zo. Maar ik zie het als ‘historisch repertoire’. Zes miljoen doden, zo kort als zestig jaar geleden. De Holocaust, het is een ijkpunt, het heeft de manier veranderd waarop we naar oorlog, naar genocide, naar de mens kijken. Nooit meer, zei iedereen. Helaas is het al te actueel. Universeel.’
Er valt een stilte.
Helle: ‘Ik heb nooit gedacht “wat ben ik nu eigenlijk aan het doen”. Ik heb aldoor de noodzaak gevoeld.’
Kalker: ‘Waarom dan.’
Helle: ‘Omdat het is gebeurd.’
Hoornweg: ‘En omdat je het daarom moet herdenken.’
Kalker: ‘Ja. Dat is toch belangrijk. Wat mij betreft hoeven mensen heus niet iedere dag aan Auschwitz te denken, maar – nou ja, iedereen moet zelf weten waar ie aan denkt. Maar ik vind het zelf belangrijk om, letterlijk en figuurlijk, onder ogen te zien wat er is gebeurd. En om dat als theatermaker te delen met je publiek. Alleen is dat ook erg eng. Omdat het naar is wat je gaat delen met elkaar. Dat maakt het op een andere manier spannend dan voorgaande voorstellingen.’ Pauzeert even, zegt dan: ‘Tot nu toe heb ik het verhaal alleen opgezogen, via boeken, film, tv, ik ben in Auschwitz geweest, Dachau. Nu voel ik de behoefte om dat wat ik tot me heb genomen, door te geven. Ik voel me verantwoordelijk: wíj moeten het nu gaan vertellen, en niet meer de ouderen.’ Hoornweg: ‘Vertellen over de wereld waarin je leeft. Een waargebeurd verhaal, gehoord van mensen die het hebben meegemaakt.’
Ze spraken uitgebreid met vijf overlevenden. Toch bleek het moeilijk een goed totaalbeeld te krijgen. Helle: ‘Ieder boek of document vertelde weer wat anders, overlevenden vertelden wat anders. Want het kamp was verdeeld in allemaal stukjes, en niemand kwam buiten zijn aangewezen domein, niemand wist wat er drie stukken prikkeldraad verderop gebeurde. Dus eer we een idee hadden van het geheel, ja, dat heeft lang geduurd.’
De maquette was al voor een groot deel af, toen ze besloten naar Auschwitz te gaan. Helle: ‘Vooral ik had daar behoefte aan. We hebben boeken bekeken, foto’s, documentaires, tekeningen, plattegronden. Je krijgt toch het gevoel van: ik zit een soort plaatjes na te werken. Ik zit me dingen voor te stellen, maar het bestaat gewoon. Het is er. Ik moet erheen. Weten om het te kunnen verbeelden.’ De gesprekken met de overlevenden even daarvoor spookten door hun hoofd. Die hadden vrij laconiek gezegd: O, dan moet je als je door de poort komt, rechts kijken dan zie je mijn barak. Helle: ‘We wisten inmiddels ook waar je opa precies had gezeten.’ Kalker: ‘Ja, daar was ik achter gekomen. Indrukwekkend dekt de lading natuurlijk niet. Maar het was ook een rare ervaring, in zeker opzicht.’
Kalker: ‘De maquette!’ Helle: ‘Ik had ‘m gemaakt naar foto’s, met het gevoel: zoiets zal het wel geweest zijn. Kom je daar, staat-ie daar gewoon. Een grote opgeblazen maquette. Volkomen bevreemdend. Het klopt. Dat hebben we toch maar goed getroffen! Bizar.’
Kalker: ‘Maar gaandeweg…’
Helle: ‘Al eerder.’
Kalker: ‘Dan heb je het niet meer over een maquette.’
Helle: ‘Dat is de maquette voorbij.’
Eenmaal terug voegde zich een team poppenmakers bij hen en dat hielp in donkere dagen.’We konden onze ontzetting delen.’ Hoornweg: ‘Een krankzinnige onderneming, dacht je soms. Al die poppetjes zitten maken. En dan weer: de echte situatie was nog veel krankzinniger: ál die poppetjes staan voor ál die mensen! Dat was wel een link die terugkwam. En gelukkig maar.’ Helle: ‘Ja, opdat je niet helemaal vervreemdt van je onderwerp, dat je helemaal wegsukkelt in je lekkere, gezellige geknutsel. Dat knutselen is namelijk heel leuk. Maar vroeg of laat is daar dat moment (vingerknip): drieduizend poppetjes. Ja. En 1,2 miljoen mensen werden er hier vermoord – dat moet je nou eenmaal massaal neerzetten. De waanzin zit niet bij ons.’ Op de speelvloer liggen ze, in de kleedkamer, op tafel staat een doos met extra onderdelen, waar je maar kijkt: poppetjes van een centimeter of acht.’Je hebt een draadfiguurtje, dat wordt aangekleed, met lapjes stof`, zegt Helle, ‘en vervolgens viezig gemaakt, met as, een brandgat hier en daar. De plunje is versleten, goor.’ ´Marmite’, zegt Kalker opgewekt.’Dat besmeurt goed: En dan het hoofdje.’ Allemaal verschillend.
Het zijn gewone zinnen geworden: Heb je genoeg doden? Je weet waar ze moeten liggen? Herman, kun jij meehelpen lijken leggen? Kijk even hoeveel SS’ers je nog nodig hebt.
Ik wil dat punt niet bereiken, had Hoornweg van te voren gedacht. ‘Maar op een gegeven moment, ja, ben je met praktische zaken bezig en heb je het zo over lijken. De voorstelling gaat op reis. We moeten de boel goed ordenen, zeiden we tegen elkaar. Selecteren, de figuurtjes. En nummeren, niet te vergeten. Allemaal een nummer. Lieve hemel, wat een rare parallel. Niet te heilig over doen, trouwens. We hebben het ook over een theatervoorstelling. Eén die gaat over iets dat is gebeurd in het verleden, iets dat er voor altijd zal zijn en dat ook voor altijd weg is.’ Helle: ‘Soms blijf ik hangen met de camera en denk ik: shit, daar heb ik ‘m, dat beeld dat kent iedereen. Een fragment, een foto opgeslagen in het collectieve geheugen. Niet eens per se uit Auschwitz. Een universeel beeld van strijd, van een mens in nood. Dat beeld komt binnen.’ Hoornweg: ‘Verwondering proberen we tot stand te brengen. Een bepaalde manier van kijken naar iets dat je dacht te kennen – waardoor je het daadwerkelijk opnieuw ziet. Dat zit ‘m in de speelsheid van de poppetjes, die ook echt iets stunteligs kunnen hebben. Eentje krijgt er met een stokje van langs zodanig dat je denkt: een beetje knullig, wel! Tegelijk besef je: daar wordt iemand tot moes geslagen! Dat werkt theatraal sterk, denk ik. Je zit naar die kabouterwereld te kijken, die zich op een verrassende manier verhoudt tot de kennis die je al hebt.’ Kalker: ‘Ik denk dat je door de aard van de voorstelling er met een zekere afstand naar kunt kijken. Soms kijk je over iemands schouder mee, dan weer zit je pal tussen de mensen of zie je het kamp van verre; door dat wisselend perspectief krijg je een vogelvluchtgevoel waardoor je diepte krijgt zonder dat de beklemming wurgend wordt.’ Helle: ‘Je kunt je steeds identificeren met iemand anders.’ Hoornweg: ‘Ook doordat we geen tekst gebruiken. Dat vonden we toch het sterkst. Je hoort niet wat iemand denkt of voelt en daardoor blijf je als publiek ook steeds kijker. Stille getuige.’
10-11-2005