Het dagelijkse en magische verbonden in het thema sterfelijkheid
Het is komen, wachten en gaan in Slakkesporen. De voorstelling van Hotel Modern kan ook omschreven worden als het verhaal van een dementerende vrouw, maar daarmee doet men het werk van het Rotterdamse collectief, dat sinds 1996 producties uitbrengt, niet helemaal recht. Slakkesporen is een filosofische uitspraak over het leven en de dood, verwant aan absurdistische schrijvers als Ionesco en Beckett en aansluitend op de surrealisten. De basisvoorwaarden van de menselijke existentie, tijd en ruimte, verliezen in de voorstelling hun vaste begrenzing en lossen in de magische wereld volledig op. Aan het slot verschijnt op het toneel als een moderne deus ex machina zelfs een neushoorn…
De toeschouwer wordt geraakt door de materialiteit van het getoonde, des te meer omdat er geen woord aan te pas komt. Op het toneel ogen de kamer en haar bewoonster ouderwets, oud en versleten, de voorwerpen zijn bizar maar echt en de sfeer is naargeestig. De oude vrouw in een groene jurk is niet werkelijk oud, hoewel ze schoorvoetend en moeizaam beweegt, de lelijke bruine wanden van het vertrek zijn van karton.
Aan de kapstok hangen een grote hoed en een vale jas, eronder staan laarzen; aan de muur prijkt een foto van een neushoorn. Eronder staat een plant in de schaduw van licht, afkomstig van een projector op de vloer. Links, onder de kop van een reuzevarken, zit de vrouw en voert ze haar dagelijkse rituelen uit in een wonderlijke wereld van haar fantasieën, nachtmerries en herinneringen. Maar allereerst onderzoekt het licht de in het donker gehulde omgeving. Een uiterst prozaïsche wandlamp draait met haar arm naar alle kanten. Wij kijken samen met haar rond.
De hand van een onzichtbaar persoon schuift uit de muur een kopje op de tafel, een andere zet de koffiepot neer. Iemand, verscholen achter hoed, jas en laarzen loopt weg. De vrouw haalt uit de koektrommel een grote garnaal en bekijkt die nieuwsgierig met lichte verbazing. Moeizaam brengt ze haar benen in beweging, bereikt ze de andere kant van de kamer, raakt daar het kruis op de wand aan en draagt ze een banaan in haar uitgestrekte arm als een kaars dwars door de ruimte. De enigszins wrange sfeer wordt verzacht door klavecimbelmuziek als de vrouw een plaat op de grammofoonspeler aanzet. De visuele dramaturgie is geïnspireerd door de fantastische wereld van sprookjes. Een in- én uitbeweging vormt het leidmotief. Maar het zijn ook de nachtmerries van de vrouw, de nogal geforceerde verschijningen uit de Freudiaanse symboliek die haar belagen.
De intensiteit van de beleving – van zowel de vrouw als van de toeschouwer – is in dit eerste deel van de voorstelling niet bijzonder hoog en het getoonde niet echt verbijsterend en zeker niet nieuw. De actrice die de vrouw verbeeldt doet mooi alle stijfheid van ledematen na en de bewegingsherhalingen die niet meer door het brein gestuurd lijken te zijn, maar alleen door gewoonte.
Toch is ze net niet genoeg mechanisch voor een ‘panoptical figurine’ waarvan het leven tot een aantal functies is gereduceerd, omdat ze te veel blijft steken in het naturalistisch nabootsend spel. Achterafgezien was dit misschien de bedoeling, want de betekenis van dit eerste deel en de metaforische waarde ervan geven zich pas samen en in aansluiting met het tweede deel: de film waarin de vrouw de gedaante aanneemt van volledig tot object geworden mens en ze een pop wordt, een marionet. De overgang in een andere vorm van existentie wordt gemarkeerd door een soort visuele en akoestische ‘danse macabre’. De helft van de plant verdwijnt, de wandklok loopt sneller en staat stil, de telefoon rinkelt, maar niemand is aan de andere kant van de lijn, de tafel valt om en dikke stroop loopt over het blad, de muren worden elastisch en schuiven uit elkaar. De vrouw verdwijnt achter een rood gordijntje en op het toneel knipt een levensgrote garnaal een touw door en laat zo een projectiescherm zakken.
De enorme breuk tussen de materiële, dimensionale wereld van de objecten en het lichaam en de magische wereld van de animatiefilm is absoluut en leidt tot een totaal andere waarneming. Het ene beeld vervangt het andere, maar beide worden aan elkaar gekoppeld door de beweging in en uit, door komen en gaan.
In deze door een kunstenaar geschapen fantasiewereld bezoekt de vrouw, nu dus een pop, verschillende ruimtes: een warenhuis, kermis, restaurant, allemaal plaatsen van niemand en van iedereen, parallel gebeurt en gebeuren kan, waar het verleden en heden in tijdloosheid samensmelten, maar waar evengoed het volledige hier en nu aanwezig is. Zij dwaalt in dit stadslandschap vol kleurrijke lichtjes en doorzichtig als een lolly en vindt uiteindelijk een plek op een bankje tegenover de bushalte.
Op de roltrap van het warenhuis gaat ze omhoog samen met de garnalen, op de kermis ziet ze een grote octopus draaien, langs haar razen met oorverdovende geluiden strijkijzers voorbij, garnalen stappen in en uit een bus en de hemel kleurt met avondrood, de dag verandert in de nacht en weer ontbrandt de ochtendglorie.
Het is de fascinerende en magische wereld van de film, waarin ook Hitchcocks boodschapper zijn rol krijgt. Alsof de kraai de blik van de camera vertegenwoordigt en wij samen met hem de voeten en voetstappen volgen van de vrouw. Ook een glimmende slak laat zijn sporen na. En dan passeert de lift met duizelingwekkende snelheid honderden verdiepingen tot op het dak, omgeven door het mistige niets. Vliegt de vrouw door de ruimte, niet gehinderd door de zwaartekracht, of geeft ze snoepjes aan de reuzenneushoorn uit wiens bek een hand steekt? De poëtische en absurd-humoristische metafoor van de dood is troostend.
De makers van Hotel Modern hebben succes met hun aanpak waarmee ze toneel, film, beeldende kunst en muziek bij elkaar brengen. Het werkt ook humoristisch als ze de volstrekte banaliteit van alledaagsheid poëtiseren om de wereld van vastgevroren betekenissen te ontregelen. Met de voorstelling De Grote Oorlog werden ze vorig seizoen geselecteerd voor Het Theaterfestival en bekroond met prijzen. Hun voorstellingen doen denken aan de vormen van mengtoneel enkele decennia geleden, maar met hun esthetische pluralisme trachten de makers de verschillende vormen niet te mengen, maar naast elkaar te laten bestaan. In Slakkesporen ontstaat de betekenis niet door de samensmelting, maar door de absolute esthetische verscheidenheid: het thema sterfelijkheid bezien vanuit het perspectief van de tijdloze tijd en de grenzeloze ruimte verbindt het materiële en immateriële, het dagelijkse en magische.
2002