Hotel Modern maakt voorstellingen met een grote maatschappelijke en politieke importantie. Juist het vermogen boven het technische vernuft e …
Hotel Modern speelt een ernstig poppenspel
Zet op de vloer van het theater twee lege vruchtensap- of melkpakken en laat tegen één van de twee een speelgoedvliegtuigje botsen. Film dat moment met een vingercamera, projecteer het op een groot doek en bespeur het effect van angst en huiver in de zaal. Wat er gebeurt, is dit: in de sluimerende herinnering van de toeschouwer komen de aanslagen van 11 september tot leven, en blijkbaar maakt deze primitieve animatie van de twee instortende torens inmiddels méér indruk dan de eindeloos herhaalde en overbekende filmbeelden van dat aangrijpende moment zelf.
Maar het is nog niet alles. Met geboetseerde poppetjes kun je óók een indruk geven van wat er op die bewuste dag in het binnenste van de torens plaatsvond. In hun radeloosheid omklemmen de poppetjes elkaar. Of ze storten zich uit het raam. Of ze doen andere dingen die grote mensen doen als ze in ultieme vertwijfeling verkeren. Het is indrukwekkend, beangstigend, verbijsterend – al blijven het duizendmaal poppetjes.
Dat de kracht van de verbeelding enorm is, dat het menselijke voorstellingsvermogen haast oneindig kan worden opgerekt – er zijn weinig theatergezelschappen die dat zo goed begrepen hebben en die dat telkens weer zo expliciet beproeven als Hotel Modern uit Rotterdam. De productie De Man met Vijf Vingers (seizoen 2004-2005) bevat niet alleen de scène met de WTC-torens, maar ook de tragische lotgevallen van een joodse familie in de Tweede Wereldoorlog en, om de rijkdom aan beelden en het scala aan sferen compleet te maken, ook een fatale ontmoeting tussen een meisje en een eenhoorn. Soms is er vertier, maar steeds is het de dood die zegeviert en die aan het eind zelfs letterlijk, gepersonifieerd, als Dood, de balans komt opmaken – compleet met laptop.
Bij al die verscheidenheid blijft de voorstelling, en dat is kenmerkend voor vrijwel alles wat Hotel Modern maakt, zeer consistent. Levende acteurs en gefilmde beelden, maquettes en rekwisieten op mensenformaat, het bestaat naast elkaar en het vormt niettemin een eenheid. Het sterkst werkt de formule bij de eigen producties. In de twee Shakespeare-voorstellingen die het gezelschap tot nu toe maakte, Macbeth (1999-2000) en Lears Oog (2003-2004), leek het monumentale en vooral verbale bouwwerk van het origineel niet altijd te verenigen met de speelse kleinschaligheid van de uitvoering. In de King Lear-bewerking bijvoorbeeld zaten het spel van de levende acteurs en de geprojecteerde animaties elkaar soms behoorlijk in de weg, waardoor de voorstelling de genoemde consistentie juist miste en weliswaar interessant was op onderdelen, maar minder als geheel.
Hotel Modern werd opgericht in 1997 en bestaat uit een vaste kern van drie theatermakers die per project samenwerken met andere kunstenaars, toneelspelers en componisten. Arlène Hoornweg en Pauline Kalker zijn actrices, beiden afgestudeerd aan de Arnhemse Toneelschool, en Herman Helle maakte naam als beeldend kunstenaar en maquettebouwer. De plaats van Hotel Modern in het Nederlandse theaterlandschap is uitzonderlijk. Weliswaar wordt ook bij andere gezelschappen incidenteel of regelmatig gewerkt met maquettes, animaties en projecties; de Firma Rieks Swarte uit Haarlem bijvoorbeeld timmert al vele jaren aan de weg met zogenaamde “speelgoedvoorstellingen”, waarin tientallen attributen op klein formaat een sfeer van kinderlijke onbevangenheid oproepen. En ook het Onafhankelijk Toneel uit Rotterdam maakt regelmatig (familie)voorstellingen met gebruikmaking van poppen, maquettes en projecties. Het bijzondere van Hotel Modern is dat de gekozen “Madurodam-scenografie” in dienst wordt gesteld van grote, belangwekkende, volwassen thema’s. In de formulering van de groep zelf: “We praktiseren zwarte humor, proberen op een lichte en speelse manier vorm te geven aan zware onderwerpen.”
Zo’n zwaar en beladen onderwerp is bijvoorbeeld de holocaust – zozeer zelfs, dat het woord “bijvoorbeeld” hier misplaatst lijkt. In de voorstelling Kamp tast Hotel Modern, zo lijkt het, de grenzen af van wat binnen dit type theater nog mogelijk en aanvaardbaar is. De voorstelling, in november 2005 in première gegaan, toont het publiek een dag en een nacht uit het leven – maar vooral uit de dood – in concentratiekamp Auschwitz. Op basis van plattegronden, foto’s en films bouwde de groep het kamp op miniformaat “natuurgetrouw” na. Bij het betreden van het theater wordt de toeschouwer meteen in verwarring gebracht: die barakken, die wachttorens, die wagons, die hekken met prikkeldraad – ze zitten ergens diep weg in het collectieve bewustzijn, en op deze wijze, in drie dimensies tentoongesteld, worden ze ervaren als zeer oncomfortabel.
Op handen en voeten beginnen de drie leden van Hotel Modern over de vloer van het theater te kruipen. Poppetjes van acht centimeter hoog brengen ze tot leven, mensfiguurtjes gefabriceerd van ijzerdraad, klei en zwartwit gestreepte stof. Soms zoomt de camera in op een van die figuurtjes – dat bijvoorbeeld het kamp wil ontvluchten en gruwelijk geëlektrocuteerd wordt in het prikkeldraad; of dat bezwijkt onder de zware arbeid en tergend lang wordt afgeranseld door een bewaker, tot onvermijdelijk de dood erop volgt. Dan weer beweegt de camera naar kartonnen platen vol met poppetjes – de makers van Kamp hebben er duizenden in elkaar geknutseld. Ze komen uit de wagons, ze gaan naar de barakken, naar de gaskamers, de crematoria. Er is geen tekst, er zijn alleen geluiden en soms is er muziek; hier wordt niet geacteerd, hier wordt een ernstig spel gespeeld.
In speelfilms, in documentaires, in boeken heeft de werkelijkheid van Auschwitz duizenden malen zijn neerslag gekregen, vrijwel altijd op een directe, confronterende manier, met weinig ruimte voor de fantasie. In Kamp laten de leden van Hotel Modern elke toeschouwer een eigen “voorstelling” maken van de werkelijkheid. De makers laten niet zien hoe Auschwitz geweest is, maar het publiek stelt zich voor hoe het geweest zou kunnen zijn. Wie er gevoelig voor is, ondergaat het uur dat de makers Kamp laten duren als een uur van innerlijk ongemak en verzet, zij het niet onafgebroken. Want ook de techniek trekt aandacht, het procédé dat Hotel Modern volgt, de manipulaties van de makers. Soms krijgt dat laatste de overhand en raakt het grondbeginsel van de voorstelling verstoord. Aan het eind rest dan ook een gevoel van twijfel – waren het vooral de verschrikkingen van Auschwitz waardoor je als toeschouwer werd geraakt of was het evenzeer de ingenieuze tovenarij van Hotel Modern die je in zijn greep hield?
Op soortgelijke wijze als Kamp maakte Hotel Modern eerder De Grote Oorlog (2000-2001), de productie die het gezelschap definitief op de kaart heeft gezet. En niet alleen van het Nederlandse theaterlandschap: De Grote Oorlog is inmiddels overal in Europa gespeeld en onlangs hernomen met optredens in Polen en Noord-Frankrijk – in de omgeving dus die als het ware aan de basis van de voorstelling ligt. In afwisseling met Kamp wordt De Grote Oorlog ook in 2006-2007 volop gespeeld, zodat het publiek in één seizoen kan ervaren hoe de twee grote oorlogen uit de vorige eeuw in een driedimensionale animatie verbeeld kunnen worden.
In De Grote Oorlog slaagt Hotel Modern erin, beter dan in Kamp, vorm en inhoud te laten samenvallen. Misschien komt dat door het fascinerende tekstmateriaal, onder meer bestaand uit authentieke brieven die de soldaten vanuit de loopgraven naar hun geliefden stuurden, en door het inventieve geluidsdecor van componist Arthur Sauer dat met de teksten en de beelden nu eens een interessant duet, dan weer een verwarrend duel aangaat. Tussen de historische realiteit en de theatrale illusie lijkt nóg minder speling te zitten dan in Kamp. De bomen van peterselietakjes, de regen die uit een plantenspuit komt, het bombardement van rondspetterende sterretjes – de onschuld van deze ingrediënten blijkt een vorm van superieur bedrog en het publiek wordt onhoudbaar meegezogen in een inferno dat de adem beneemt.
De Grote Oorlog is een minuscuul gedenkteken geworden – maar in zijn eenvoud groot – voor de miljoenen soldaten die in 1914-1918 het leven lieten in het vuur en de modder, zoals Kamp de miljoenen slachtoffers herdenkt van het naziregime. Dat Hotel Modern in zijn producties niet alleen de historische, maar ook de eigentijdse betekenis zoekt, blijkt onder meer uit de voorstelling In Exil, in 2005 gemaakt ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig jubileum van het Grand Theatre in Groningen, en in het seizoen 2005-2006 ook elders nog te zien. In Exil gaat over het lange wachten en de klemmende onzekerheid waarmee asielzoekers doorgaans worden geconfronteerd. Over mensen die een heel leven achter zich hebben gelaten, die geen deel vormen van de Nederlandse samenleving, maar die er wel moeten verkeren, in een ongezellig kamertje van twee bij vier.
Wie over Hotel Modern spreekt, neemt al gauw woorden in de mond als “maquettes”, “animaties”, en “projecties”. Inderdaad zijn dergelijke elementen zo ongeveer het handelsmerk van de groep. Maar wat niet vergeten mag worden, is dat Hotel Modern in de eerste plaats voorstellingen maakt met een grote maatschappelijke en politieke importantie. Juist het vermogen boven het technische vernuft en boven de individuele anekdote uit te stijgen bepaalt de uitzonderlijke positie en de hoge kwaliteit van het gezelschap. Hier wordt theater gemaakt dat op een aparte manier tot de verbeelding spreekt, maar daarnaast, en die verdienste is minstens even groot, produceert Hotel Modern voorstellingen die telkens weer tot nadenken stemmen.
ONS ERFDEEL
Vlaams-Nederlands cultureel tijdschrift
49ste jaargang, nummer 9, juni 2006
(p. 433 e.v.)