Indrukwekkend en waarachtig spel met duizend onbeholpen poppetjes
Dat er in Auschwitz meer dan een miljoen mensen zijn vermoord, systematisch, aan de lopende band, is bekend. Vermoord, door mensen. Dat het perfect georganiseerd gebeurde, als een continubedrijf, dag en nacht door. We weten het, hoe onvoorstelbaar het ook is. We kennen de beelden. De makers van Hotel Modern kennen ze ook. En ze besloten er een voorstelling over te maken: Kamp.
Wat moet je in hemelsnaam doen om nog iets toe te voegen aan alles wat al over dit gruwelijke onderwerp bekend is? Ze maakten duizenden kleine poppetjes en bouwden een reusachtige maquette van een concentratiekamp dat lijkt op Auschwitz. De beruchte poort met ‘Arbeit macht frei’ als neonletters verlicht, de nauwkeurig nagebouwde barakken, de appèlplaats, de kazerne, de wachttorens, het prikkeldraad, het crematorium en het tweede crematorium in aanbouw.
De toewijding waarmee dit allemaal is gemaakt, spreekt uit elk detail. Er wordt geen woord gesproken, we horen alleen de geluiden. De vogels, de trein, de vrachtwagen die de kleding en de koffers van de vergasten naar de stortplaats rijdt en de schoten. Dat we de makers ook lijfelijk aan de gang zien om de cohorten poppetjes te verzetten, de trein voort te duwen en de figuren te manipuleren, schept afstand.
Met een klein cameraatje zoomen ze geregeld in op details. De beelden die daardoor ontstaan, lijken veel op de spaarzame foto’s die we kennen. Zwart-wit en soms onscherp. Langzaam glijdt de camera langs onafzienbare massa’s gevangenen. Zowel door die massaliteit als door de close-up-opname zijn ze deerniswekkend. Ogen als zwarte gaten, angstige, verbijsterde gezichten, levende skeletten. We maken hun dagelijkse gang mee. Van de prille ochtend als het kamp nog stil is en verlaten en er een ratelende kar het hek binnen komt rijden. Tot diep in de nacht als de lichten zijn ontstoken, de zoeklichten de lucht peilen, een enkeling zich elektrocuteert in het prikkeldraad en de slachtoffers uit de zoveelste trein de dodelijke gaskamer ingestuurd worden.
Eigenlijk kijken we een uur lang naar beeldende kunst: ook door het uitblijven van tekst lijkt dit meer op een installatie dan op theater. Terwijl er wel actie is. Juist de onbeholpenheid waarmee dat gebeurt – we zien hoe de poppetjes met ijzerdraadjes worden bewogen – maakt indruk. Of ze nou soep eten, de as van de doden opscheppen of de rails schoon poetsen: dat het geen echte mensen zijn, maar iconen, maakt dat hun machteloosheid de anekdote ontstijgt. Een mannetje wordt meedogenloos in elkaar geslagen door een bewaker terwijl een medegevangene nauwelijks durft op te kijken.
En ineens besef je dat het ook de schaamte is die overlevenden van zo’n hel monddood maakt. De schaamte dat ze voor hun medestanders niets konden doen. Omdat ze zelf wilden overleven. Meer dan ooit wordt die menselijke tweestrijd hier duidelijk.
De makers hebben een vorm gevonden die het mogelijk maakt het opnieuw over dit beladen onderwerp te hebben: Om aan de orde te stellen tot welke uitersten mensen in staat zijn. In alle oprechtheid. Zoals ze met al die poppetjes in de weer zijn, zichtbaar terwijl je ze ook weer nauwelijks ziet, hebben ze ook iets weg van spelende kinderen. Geconcentreerd en volledig opgaand in hun spel. Een spel dat mede door die overgave niet alleen indrukwekkend is, droef en beklemmend, maar ook waarachtig.
17-11-2005