'Kamp' akelig en confronterend stuk
Speelgoed. Een treintje, huisjes, poppetjes. Je ogen zien het donders goed, maar je wilt het niet waar hebben. Je allereerste reactie is verzet. Dit is geen concentratiekamp.
Maar dat is het wel. Er is geen ontkomen aan. De hele toneelvloer van het LAK Theater is gevuld met barakken, wachttorens, prikkeldraad, schijnwerpers. Doodlopende rails, een poort met ‘Arbeit macht frei’ in lichtende letters erboven en uit de luidsprekers schalt ‘Die Fahne hoch’. Hotel Modern speelt een dag in het kamp na.
Logistiek en technisch is het een razend ingewikkelde voorstelling; Hotel Modern toont niet alleen de grote lijnen, maar ook de details. Duizenden poppetjes moeten van hot naar her, uit de treinen, aan het werk, op appèl, naar de barakken. En daartussendoor wordt met piepkleine cameraatjes ingezoomd om de dagelijkse gang van zaken in de hel concreet te maken.
Het resultaat is verbijsterend, op het perverse af. Zolang je vanuit de verte het gewemel aanschouwt, houdt het toch iets van kinderspel. Maar wanneer je de kleine popjes, met gezichtjes als van angst verwrongen grimassen levensgroot op het filmdoek ziet, wordt het griezelig echt.
Het enige dat godzijdank ontbreekt, is het helse lawaai. Het geschreeuw, het geblaf, de kakafonieën in de barakken. Die beklemming, dat ultieme gevoel van opgejaagd zijn en nergens rust te vinden, bespaart Hotel Modern je. Maar daarvoor in de plaats laten ze je de mechanische geluiden horen, zoals het schrijnende ijzer-op-ijzer-geluid van de karretjes waarmee de ovens geladen worden, waarmee ze de eenzaamheid van al die ontindividualiseerde poppetjes benadrukken.
Een terechtstelling, waarvoor eerst het terrein rondom de galgen aangeveegd wordt; dan volgt de opkomst van de verplichte toeschouwers, dan komen de veroordeelden en dan wordt er, voor de camera, opgehangen. Het decor, het speelgoedprikkeldraad en de gebouwtjes, groeien uit tot angstaanjagende proporties, de belichting maakt de bengelende poppetjes nog troostelozer.
De aankomst van de trein. Een plat dak waarop grote blikken met doodshoofden staan. Een poppetje dat de blikken door een gat leeggiet. Poppetjes die kleren uitzoeken. Poppetjes die andere poppetjes afvoeren. En zo voort.
Dit is een akelig confronterende voorstelling, en niet alleen vanwege het onderwerp. De met grote toewijding geknutselde poppetjes en de liefdevolle detaillering lijken met zo’n zwaar en zo’n zwart thema onverenigbaar. En dan is er de onverstoorbaarheid waarmee de drie spelers zwijgend en doelbewust de gebeurtenissen tot leven wekken. Dat werkt vervreemdend en luguber. Het wekt in al zijn efficiëntie reminiscenties op aan de wijze waarop een concentratiekamp inderdaad gerund werd. Maar het leidt tot een wreed-mooie voorstelling, die zich in de herinnering vastzuigt.
01-02-2006